Verrijkt met materie

Context: ik probeer op deze plek voortdurend mijn ogen open te houden voor teksten en afbeeldingen die refereren naar een ‘two cultures’/’alfa-bèta’/’sciences-humanities’-onderscheid, zeker als ze dat onderscheid framen op een manier die ik nog niet eerder aan de orde heb gebracht.

Deze week viel mijn oog op een interview met Maarten van Bommel in de UvA-krant van juni (hier in pdf te vinden), over zijn aanstelling als hoogleraar ‘Natuurwetenschappelijke aspecten van conservering en restauratie van roerend cultureel erfgoed’ (in het vervolg van dit stuk kort ik dat handig af tot NAvCeRvRCE) aan het Netherlands Institute for Conservation, Art and Science (NICAS).

Van Bommel vindt het leuke aan zijn vakgebied dat het “zo’n mooie brug slaat tussen de exacte wetenschappen en de geesteswetenschappen, waar [de masteropleiding, -JB] Conservering en Restauratie bij hoort.” Zijn leerstoel is voor 80% gefinancierd door de geesteswetenschappenfaculteit, en voor 20% door de natuurwetenschappenfaculteit. Elders zegt hij over zijn colleges:

“De studenten moeten begrip hebben van materialiteit, want daar is een restaurator mee bezig. Dan lijkt het voor de hand te liggen om conserveren onder de exacte wetenschappen te scharen. Maar je moet ook kunnen reflecteren op de context, je moet veel weten over kunstgeschiedenis, kunst, cultuur en ethiek. Daarom is het toch logischer dat de opleiding bij geesteswetenschappen is ondergebracht Ik breng dan het natuurwetenschappelijk aspect in.”

Het contrast tussen geestes- en natuurwetenschappen, dat het NICAS en de opleiding Conservering en Restauratie beide overbruggen (maar uitdrukkelijk niet opheffen!), zit ‘m dus primair in de relatie tot materialiteit. Bij de exacte of natuurwetenschappen is die relatie vanzelfsprekend, bij de geesteswetenschappen moet die er van buitenaf bij ingebracht worden. De bijdrage van de geesteswetenschappen is de aandacht voor ‘context’; kunst, cultuur, geschiedenis en ethiek — dingen die in de geesteswetenschappen doorgaans, mogen we op basis hiervan aannemen, niet in hun hoedanigheid van materiële fenomenen de revue passeren.

Dat betekent natuurlijk niet dat Van Bommel staande zou moeten houden dat de kunst waar kunsthistorici normaliter naar kijken niet wezenlijk materieel is; integendeel. Het gaat er eerder om dat het object van onderzoek eigenlijk de hele tijd al materieel was, maar een geesteswetenschappelijk perspectief dat gegeven neigt te onderdrukken. Vandaar de ambitie van het NICAS:

“We willen een nieuw type kunstgeschiedenis introduceren waarin een belangrijke rol voor materialiteit is weggelegd (aangeduid met de term Science-enriched Art Historical Research).”

Die term ‘Science-enriched’ is enorm interessant en bevestigt wat we zojuist zagen: dat kunstgeschiedenis baat heeft bij een samenwerking van exacte wetenschappen en humaniora, komt omdat de geesteswetenschappelijke kunstgeschiedenis nog met wetenschap ‘verrijkt’ moet worden. Dat lijkt meer de taal van hulp dan van samenwerking of overbrugging, behalve dat deze interactie de natuurwetenschappelijke kant ook niet onaangeraakt laat: “Het is van belang”, zegt Van Bommel, “dat het onderzoek dat de exacte wetenschappen doen ten behoeve van cultureel erfgoed, ook bijdraagt aan de ontwikkeling van hun eigen vakgebied.” Niet alle vragen over materialiteit die aan de humaniora toegevoegd kunnen worden, zijn bij voorbaat door de natuurwetenschappen beantwoord.

Van Bommel refereert aan de missie van het NICAS, die steunt op vier pijlers: begrip van het materiaal, een wetenschappelijk onderbouwde diagnostiek (het analyseren van materiële componenten van objecten), een interdisciplinaire vorm van kunstgeschiedenis, en het verbeteren van conservering en restauratie. Pijlers die in herinnering roepen dat wetenschappelijke instituten als het NICAS een urgente praktische component hebben: ze zijn mede verantwoordelijk voor wat er met onze overgeleverde kunstobjecten gebeurt. Die vraag is voor een deel technisch — waar zijn ze van gemaakt, wat gebeurt er met de dingen waar ze van gemaakt zijn als we niks doen en wat kunnen we daaraan veranderen — en voor een deel een vraag naar wat de doelen van conservatie en restauratie precies zijn. Dat is ongetwijfeld waar dat “kunnen reflecteren op de context” en de eerder genoemde kennis van cultuur en ethiek om de hoek kunnen kijken.

De wetenschappen lijken zo gespleten te zijn in ‘materieel’ en ‘cultureel’, en kunstgeschiedenis en restauratie&conservatie hebben betrekking op objecten die zowel materieel als cultureel zijn. Van Bommel en het NICAS conceptualiseren het sciences-humanities onderscheid op zo’n manier dat het duidelijk is welke wel-onderscheidbare bijdrage ze leveren aan de theorie en praktijk van conservatie en restauratie, maar dat er ook geen conflict tussen de twee ontstaat.

 

Featured image: William Hogarth, Tijd rook blazend op een schilderij, Rijksmuseum, http://hdl.handle.net/10934/RM0001.COLLECT.123763 (publieke domein)

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *